In Het kleine huis bij de rivier schetst Selma Noort vol humor en warmte een saamhorige samenleving.
Even denk je: hé, die titel ken ik toch? Maar het deel uit de serie van Laura Ingalls Wilder heet Het kleine huis aan de rivier. Noorts kinderboek Het kleine huis bij de rivier (net een voorzetsel verschil) deelt de warme knusheid van de Kleine Huis-serie. Het doet ook denken aan een andere klassieker, Wij uit Bolderburen. Net als Astrid Lindgren schildert Noort een hechte gemeenschap waarin volwassenen dichtbij zijn als het nodig is en de kinderen, Amber en Joes, vrij spel krijgen. Maar Noort beschrijft meer dan alleen een besloten idyllische kinderwereld. De ruwe randen van de samenleving dringen er beslist in door en dat maakt ze meteen in het eerste hoofdstuk haast letterlijk duidelijk: er dendert een vrachtwagen vanaf de dijk de slaapkamer van Joes binnen.
De lezer moet even geduld hebben om te horen wat er precies gebeurd is. Eerst maken we uitgebreid kennis met alle dijkbewoners. Want niet één, maar vijf huisjes staan er bij de rivier. Hier wonen diverse leden van de familie Van Rijn. Oma Moe, haar zonen Walter en Jordan met hun gezinnen, oom Arie en tante Eva en opa Roekoe, de broer van oma Moe. Joes en zijn ouders Walter en Zaza wonen in het kleinste huis van het rijtje, het huis dat dus pal aan de dijk staat.
Alle huishoudens lopen zo’n beetje door elkaar. Iedereen zorgt voor elkaar en deelt dingen. De beide vaders zijn klusjesmannen, hun vrouwen werken in dezelfde supermarkt. Als de ouders werken, houdt oma Moe een oogje op de kinderen. En iedereen zorgt voor opa Roekoe, een wereldvreemde vrijgezel. ‘Zijn hele leven lang werd opa Roekoe nooit verliefd op iemand, en niemand werd verliefd op hem.’ Hij laat zijn kippen en duiven in zijn huis rondlopen en schijten. De overige familieleden schuiven maaltijden achter de deur en oma Moe doet hem elke week in bad.
We leren alle volwassenen kennen door de ogen van Amber en Joes. Ze observeren hen en vangen gesprekken op. Zo vormen ze zich een beeld van de wereld. En ondertussen spelen ze en scheppen ze hun eigen logica. Ze zwemmen in de rivier, spelen ‘argoloogje’ en graven schedels op. En als opa Moe zegt dat ze af moeten blijven van de vers geverfde strepen op het nieuwe asfalt op de dijk, kunnen ze niet anders dan even voelen met hun vingers.
Via hun ogen zien we ook de oude boerin Vergeefs, van de overkant van de rivier, dagelijks het water inzakken om enkele baantjes te zwemmen. Voor hen hoort dat gewoon bij de wereld zoals die is. Alleen blijft niets zoals het is en verandert de wereld voortdurend. ‘Wat voorbij is, is voorbij. En wat voorbij is, kan niet ongedaan gemaakt worden’, zoals oma Moe zegt. Een kip sterft, het oude echtpaar Vergeefs en een ander boerengezin in de buurt verhuizen vanwege de aanleg van de Máximabrug en die vrachtwagen rijdt dus Joes’ slaapkamer binnen.
Noort verweeft de kinderlijke wereld heel mooi met de wereld van de volwassenen. Ze vloeien in elkaar over en vormen een vanzelfsprekend geheel. Ze schetst vol humor en mededogen het leven zoals het gaat, waarin mensen hun eigen nukken en gebruiksaanwijzing hebben, waarin dingen soms anders lopen dan je denkt en waarin er tegenslag en meevallers zijn. In dit kabbelende leven is de vrachtwagen letterlijk en figuurlijk een kantelpunt. Joes moet wekenlang revalideren, het kleine huis bij de rivier moet worden afgebroken wegens instortingsgevaar waardoor het oorlogstrauma bij Zaza, Joes’ moeder die ooit moest vluchten uit Syrië, weer opspeelt. Noort beschrijft het allemaal zonder grote woorden, met dezelfde vanzelfsprekendheid die het hele boek kenmerkt: such is life.
Maar gelukkig zijn er altijd mensen zijn op wie je kunt terugvallen. ‘Wij passen op Moe. En we passen op elkaar, wat er ook gebeurt’, hebben beide broers Walter en Jordan elkaar beloofd. Die saamhorigheid is ruimhartig en strekt zich ook buiten de eigen familie uit. En dat maakt die kleine enclave aan de rivier tot een benijdenswaardige samenleving.