In deze laatste maanden van het jaar sta ik stil bij twee heruitgaves en bij twee nieuwe boeken. Het gaat over Sinterklaas, krijtjes en het einde van de wereld.
Fantasie
In 1955 verscheen Harold and the Purple Crayon van Crockett Johnson (pseudoniem van David Johnson Leisk). Het boek is een klassieker, met een origineel en humoristisch gegeven: een kleine jongen tekent met een paars krijtje zijn eigen avonturen bij elkaar. Het is een ode aan de fantasie: in je verbeelding is alles mogelijk.
Johnson produceerde nog zes Harold-boeken, allemaal volgens hetzelfde beproefde recept. Daarvan zijn er twee in het Nederlands vertaald door Annie M.G. Schmidt. Al in 1958 verscheen bij de Bezige Bij Paultje en het paarse krijtje en in 1960 Paultje op Mars (Harolds̕ trip to the sky, 1957). Het eerste boek bleef dankzij heruitgaves bij Lemniscaat in de handel, maar het duurde tot 2023 voor het Mars-avontuur een heruitgave kreeg, nu bij Querido.
De eerste verrassing is er natuurlijk af. Ook nu weer tekent Paul zijn eigen droomreis, dit keer naar Mars. Bij eerste lezing denk je: meer van hetzelfde. Maar daarmee doe je het verhaal tekort. Dit deel laat bijvoorbeeld mooi zien dat fantasie niet alleen fijn, maar ook beangstigends kan zijn. Om zijn angst voor Griezelige Dingen in het donker te bezweren tekent Paultje een maan in zijn kamer. Als hij later alleen rondzweeft in een donker heelal tekent hij snel een msrsmannetje om hem gezelschap te houden. Maar zijn krijtje maakt er per ongeluk een Griezelig Ding van. Eerst rent Paultje hard weg, maar dan besluit hij dapper dat hij met zijn krijtje het Ding ook de pas kan afsnijden. Zo staat het paarse krijtje niet alleen voor fantasie, maar ook voor wilskracht en moed, en dat je angsten die je zelf oproept, ook zelf te lijf kunt gaan.
Sinterklaas
Een andere bijzondere heruitgave is die van Sinterklaas (uitgeverij Dematons, 4+) van Charlotte Dematons. Dit tekstloze prentenboek verscheen voor het eerst in 2007 en in 2017 werd het op verzoek van Dematons zelf niet meer herdrukt; een boek vol zwarte pieten kon niet meer.
In de herziene uitgave zien we dan ook Pieten in alle soorten en maten - dik, dun, jong, oud, lang en kort - en vooral in alle huids- en haarkleuren. Maar Dematons bracht het boek op meer manieren bij de tijd. Zo hoeven de pieten niet meer op een krappe zolder te slapen, maar hebben ze hun eigen Pietenflat gekregen. In de Pietenflat, een fraaie mix van Zaanse geveltjes, strak design en Spaanse bogen, heeft elke Piet een eigen kamer. Verder liggen er op alle daken zonnepanelen.
Wat hetzelfde bleef, zijn de prachtige platen boordevol details waar Dematons patent op heeft (denk aan bijvoorbeeld haar boeken Alfabet en Nederland). We krijgen inkijkjes in onder meer het grote huis van Sinterklaas, de werkplaats, de stoomboot, de aankomst van hulpsinterklazen in de Nederlandse residentie en pakjesavond. Elke prent bevat knipogen naar de beeldende kunst en actualiteit. Zo heeft de hoofdpiet een foto van Dieuwertje Blok boven zijn bed hangen en oogt de slaapkamer van een ander als die Van Gogh ooit schilderde. We zien de Sagrada Familia buiten het Spaanse landgoed van Sinterklaas en een Rotko aan de muur van een Nederlandse woonkamer. En op elke prent valt wel ergens het paard van Sinterklaas te spotten. Je kunt ernaar blijven kijken en steeds iets nieuws ontdekken. Dit boek is het perfecte cadeau voor elke schoen.
Indringend verhaal
Verwend stadsmeisje brengt zomer door met creepy jongen. Je moet Anna Woltz heten om daar een dynamisch en indringend verhaal van te kunnen maken: De spin en de sleutel (Querido, 10+).
Atlas is de creepy jongen, althans in de ogen van Elena. Hij rijdt weliswaar op een wit paard, maar een charmante prins is hij allerminst. Sinds zijn moeder verongelukte, bereidt Atlas zich voor op het einde van de wereld. Hij oefent zich in overleven.
Elena heeft andere zorgen. Ze was een succesvolle influencer, maar sinds mensen haar oproep om je angsten te overwinnen al te letterlijk namen ligt ze online onder vuur. Ze is maar wat blij naar ‘het einde van de wereld’ – een huis in het bos waar Atlas met zijn vader, zusje en stiefmoeder woont – te kunnen vluchten. Ze had er alleen niet op gerekend de zomer met een creep als Atlas te moeten doorbrengen.
In korte hoofdstukken kijken we afwisselend door haar ogen naar hem en door zijn ogen naar haar. Woltz weet hun karakters in levendige en geestige taal te vatten. Het verwende stadsmeisje dat superdramatisch doet over de ‘creepy horrorschuur’ waar ze moet slapen. En Atlas die voortdurend denkt in ‘feiten’ en ‘verbeterpunten’. Woltz bouwt de spanning vakkundig op en onthult in stukjes en beetjes de geheimen en zorgen van Elena en Atlas. En natuurlijk komen beide hoofdpersonen nader tot elkaar.
Er komt nogal wat langs in dit boek. Rouw, angst van jongeren over de toekomst, de druk van sociale media, ouders die hun kinderen verwaarlozen. Maar het wordt nergens te nadrukkelijk of moraliserend. De spin en de sleutel is een goed geschreven, geestig, dynamisch en indringend verhaal met levensechte karakters. Het is bovendien een boek dat jongeren van nu een hart onder de riem steekt, hoe woest ze ook zijn op de wereld en de volwassenen. Zoals Atlas besluit: ‘Er zijn geen verbeterpunten. Feit: op dit moment is alles precies goed.’
Educatieve fictie
Het einde van de wereld figureert ook in Rugzwemmen (Gottmer, 12+), het fictiedebuut van Marc ter Horst. Tot nu toe schreef hij boeiende non-fictie over ‘aarde, natuur en klimaat’, zoals hij zelf op zijn website schrijft, bijvoorbeeld Palmen op de Noordpool en Viruswereld. Daarin weet hij ingewikkelde zaken genuanceerd en aantrekkelijk te beschrijven. De grote vraag is natuurlijk: werkt zijn pen in fictie ook?
Dat valt eerlijk gezegd een beetje tegen. Aan de thematiek ligt het beslist niet. Die is net zo klemmend en boeiend als in zijn non-fictie werk. In dit geval gaat het om de vraag hoeveel je van jongeren kunt vragen als het om klimaatbewust leven gaat. Of wat algemener gesteld: in hoeverre mogen ouders hun overtuigingen opdringen aan hun kinderen? (In die zin kun je Rugzwemmen lezen als een seculiere Dorsvloer vol confetti). Noor krijgt het actievoeren voor een betere wereld met de paplepel ingegoten. Aan haar babywagen hing al een bord ‘Nee tegen CO2’ en nog steeds slepen haar ouders haar mee naar demonstraties. Maar Noor heeft er schoon genoeg van. Ze komt, zoals menig puber, in verzet tegen haar ouders. Die vatten haar gedrag verkeerd op en noemen haar triestig. Als in de zomer al Noors vriendinnen de zon tegemoet vliegen, moet zij naar een ‘Spetterkamp’ voor depressieve en onzekere kinderen dat haar ouders voor haar hebben uitgezocht. In een impuls besluit Noor niet in de trein naar het kamp te stappen, maar er tussenuit te knijpen. Ze bivakkeert een nachtje in de polder (voor Nijmegenaren: aan een van de Waalstrandjes van de Ooijpolder), maar kan daarna de week doorbrengen bij een nieuwe klasgenoot Tim en zijn vader.
Boeiende thematiek, maar Ter Horst slaagt er te weinig in hier spannende fictie van te maken. De opbloeiende vriendschap c.q. verliefdheid tussen twee op het oog totaal verschillende jongeren is een bekend gegeven in jeugdboeken. Anders dan Woltz slaagt Ter Horst er niet in om daar diepte in te brengen. Verder leest zijn boek hier en daar te veel als educatieve fictie, met uitleg en weetjes en gekunstelde dialogen (zoals die tussen de oma en opa van Tim). Ook sleept Ter Horst er te veel bij. Dat Noors vriendin in Griekenland ternauwernood aan een modderstroom ontkomt, is te veel van het goede. De klimaatboodschap zou zonder dat ook goed overgekomen zijn. Als Ter Horst bij een volgend fictieboek dieper het verhaal en de personages induikt en focus kiest, kan er vast iets moois opbloeien.