In zijn nieuwste kinderboek slaagt Sjoerd Kuyper er meesterlijk in om grote wereldproblemen te combineren met humor en verbeelding.
Wie niet horen wil, moet voelen. Zo was het al in de tijd van Noach en zo is het in de nabije toekomst, 2029, weer. Professor Beck, de burgemeester en Moos’ opa Leon riepen al zo’n dertig jaar dat het de verkeerde kant uitging met onze planeet, maar ze werden weggehoond. Nu zijn zij vieren een van de weinigen die voorbereid zijn op de grote vloed. Met een vloedmobiel en vlot dobberen ze op het water, op zoek naar het hoogste en nog droge plekje op aarde. En zo belanden ze in Atlantis.
Toekomstverhalen over overstromingen verschijnen steeds vaker, maar zelden zijn ze zo humoristisch als De grote vloed van Sjoerd Kuyper. Niet omdat de auteur problemen bagatelliseert. Integendeel. Behalve de klimaatramp, waarbij het grootste deel van de mensheid verdrinkt, gaat zijn boek ook over vluchtelingen en onmenselijke, totalitaire regimes. Atlantis is niet de mythische verzonken stad (dat was ‘fake news’), maar een ‘hoogbeschaafd’ land dat ‘achterlijke vissenkoppen’ alleen toegang biedt na een integratie van minimaal tien jaar. Wie zich niet wil conformeren, wordt in de vulkaan gegooid.
Moos en zijn drie kompanen integreren natuurlijk niet. Ze richten een vrolijke wanorde aan. Ze vertellen de kinderen van Atlantis verhalen, roken clandestien pijp en knappen uit het voorgeschreven ‘strakpak’. En ze bedenken een ingenieus plan om te ontsnappen en de wereld te redden. Tussen de bedrijven door zijn er ook nog drie kabouters. Die lijken er met de haren bijgesleept – ‘Je kunt nog zo je best doen om een kloppend verhaal te schrijven, als er kabouters in opduiken, is het meteen verpest’ – maar blijken het hart van het verhaal: wie niet in kabouters gelooft, redt het niet. De grote vloed is een meesterlijk pleidooi voor een betere wereld waarin menselijkheid en verbeelding zegevieren.